Kapel op Hal


Deel van een kaart uit het jaar 1684. Het gehucht Hall met de kapel is hierop duidelijk te zien is.

(NADH, 4 VTH Kaarten Hingman)


Aan de Busweg in Escharen ligt een perceel bouwland met het toponiem ‘Pellenkamp’. Achter deze naam gaat een opmerkelijke geschiedenis schuil, het is een verbastering van de naam ‘Capellenkamp’. Al in de late Middeleeuwen was hier namelijk een levendig en welvarend buurtschap, genaamd Hall, mét eigen kapel. Over de historie van dit gebied en deze kapel gaat deze pagina.

 

Escharen behoort tot de oudste parochies hier in de streek. Het eerst wordt van een kerk en pastorie melding gemaakt in het testament van Jutta van Nassau. Als echtgenote van Jan 1, Heer van Cuijk, schonk ze in 1312, een som geld (8 solidi) aan de paochiekerk.

Archeologisch onderzoek in 2001 heeft inderdaad aangetoond dat er rond het jaar 1000 al een kerk gestaan heeft in de huidige kom van Escharen. Parochie H. Lambertus bezat naast deze kerk nog vier kapellen, te Grave, Gassel, bij Kasteel Tongelaar en op Hall, die vanuit Escharen bediend werden.

De Lambertuskerk van Escharen is zo tot het jaar 1486 de moederkerk van de Graafse St. Elisabethkerk geweest. 



Hall

Het gebied Hall stond rond het jaar 1340 al te boek als een gehucht. Vanaf de 15e eeuw was hier volop bewoning en activiteit en het had dan ook de kenmerken van een dorp. Er was een kapel, later zelfs een school, er zat een timmerman, een smid, twee herbergen en er was een winkel, zelfs een schoenmaker. Verder had Klooster Mariënweerd hier vier abdijhoeves: De Zandvoort, de Logt, De Schaapsdijk en Hooghal. Ook Kloosterorde de Kartuizers uit Vught had hier een hoeve. (zie De Bus en Kartuizers) Het was een welvarend gebied met veel grote boerderijen zoal de Groote en de Kleine Mulder, Den Hoek, Russendaal, De Berg, De Krakenburg en De Schrijfakker.

De ontwikkeling van dit gebied was voornamelijk te danken aan de Zandvoortsestraat. Een druk bereden zandweg, die komende vanaf 't Hoekske zich daar bij de beek bij Boerderij/Herberg De Zandvoort splitste in een weg richting Zeeland, de Graafsebaan, en de andere weg ging via de molen in de Reek naar Den Bosch.

Dat er in dit gehucht Hall een kapel gestaan heeft is dus niet opmerkelijk. Er woonden daar op die boerderijen een flink aantal kerkgangers.
Bijna zeker heeft ook de jaarlijkse overlast van de Beersche Maas hierbij een rol gespeeld. Als de Beerse Overlaat in werking was, tussen 15 november en 15 maart, was de kerk in de kom van Escharen voor alle ingezetenen van 'over de Raam' vaak niet bereikbaar. 


Een bewijs van het bestaan van de kapel vinden we o.a. in het register van inkomsten van het Graafse kapittel, opgemaakt in 1577 door kapitteldeken Herman Coenen. Hierin staat ook een bladzijde over de kapel op Hall. (zie afbeelding hieronder)

'In Hall. Dit sijn alsulcke Renten erfgronden ende iaerlixe incomen als behoren to den dienst des beneficie van Sint Steven des irste martelaers der capellen op Hall onder Sint Lamberts kercke tot Eesscharen. Anno 1577.'

Coenen was, zo meldt hij zelf, de eerste rector van de kapel. Maar zelfs hij weet niet precies wanneer de kapel is 'fudert, gebout ende gestijfft': Coenen houdt het omtrent het jaar 1529. 


Register van inkomsten Kapittel Grave, 1577 door Herman Coenen.

 

In Hall.

Dit sijn alsulcke renten erfgronden ende jaarlixe incomen als behoren to den dienst des benifici van Sint Steven des irste martelaers der capellen op Hall onder St Lamberts kerke tot Eescheren. Anno 1577.

In den irste heeft deze Rectoir enen camp saijlant offt bouwlant gelegen op Hall onder der  parochies Eescheren daar die capelle op gebout is mijt alle seijden ende eijnden gelegen aan der gemeijnt, gelijk Peter  Beel  daer selven lange jaren in pachtinghe gebruickt  heft, ende nu in pachtinge heft Aert Keunen  ad IX gulden jaarlix.


De kapel en het altaar werden ingezegend op 2 augustus 1532, de kamp er direct omheen genaamd 'de kerkhof' bleef ongewijd. Het is bekend dat aan deze kapel in 1529 al renten waren verbonden. Doch eerst 'den 2e der oogstmaand 1537' werd de kapel met het altaar geconsacreerd. De kapel was toegewijd aan Maria en Sint Stephanus.

Rector Coenen meldt in 1577, dat hij zelfs niet weet precies weet wanneer de kapel is 'fudert, gebout ende gestijfft'. Hij houdt het omtrent het jaar 1529.


Stichting kapel.

Floris van Egmont (1470-1539)

`Volgens rector Coenen is Floris van Egmont een van de stichters van de Kapel op Hall. Hij schrijft: 

' doer toedoen wijlen heer Ffloris van Egmondt in sijnen leven Grave van Buren ende Pantheer der stat Grave (....) bij devote personen nabueren op Hall wonende, ende oick bij borgeren der stat Grave hun guederen ende bouhoven op Hall hebbende, voirt sonderling durh der duechsamer ene geestlicker persone Beell Vogels toedoen, een inwonersse des alden baghijnen hoeffs tot Grave'.

Vanaf 1509 kreeg Floris van Egmont, Grave in pandschap van zijn schoonvader. Hij verbleef gewoonlijk op het kasteel van Grave. Hier richtte hij ook in 1527 het Cloveniersgilde op.

Familie Van Egmont had hier in Escharen in 1541 ook Ysselsteynshof, later Landgoed Russendaal, in hun bezit.


In 1949 werd door een pater Capucijn, Rosarius van Nuland (18991958), een lezing gehouden over de geschiedenis van ons dorp. Over de stichting van de kapel had hij een heel andere visie. Al rond 1200 had de abdij van Mariënweert in het buurtschap Hall abdijboerderijen liggen. Deze kennen we later onder de namen: de Zandvoort, de Schaapsdijk, de Logt en Hooghal. Op Hal had Mariënweert verder een perceel grond. Hier zou de kapel op gestaan hebben. Deze kapel op Hal hoorde, volgens Rosarius, bij deze hoeven.

'De kapel zal gediend hebben, om, als de broeders der abdij daar werkten of vruchten kwamen halen, enz. een kerkje bij de hand te hebben om zoo eens te zeggen, om te bidden en als er een pater kwam, om de H. Mis te lezen; ook al voor de mensen die woonden op hun hoeven.'

Tot op heden hebben we hiervoor nog geen bewijs gevonden. Al lijkt het ons wel aannemelijk. Immers ook in Mill is toentertijd door de Norbertijnen een kapel gebouwd, O.L. Vrouw Maria ten Hove. De kapel op Hall was naast St. Stephanus ook aan Maria toegewijd. Zou het kunnen dat de oorspronkelijk kapel daadwerkelijk door de broeders van Mariënweerd gesticht is en door oorlogsgeweld vernield is? En dat in 1532 Floris van Egmont hem herbouwd heeft en toen hem gewijd heeft aan St. Stephanus?


De kapel werd beheerd door kapelmeesters. Zij zorgden voor het onderhoud van de kapel en ook dat de pacht van het bouwland geïnd werd. In een akte uit 1538 lezen we het volgende: ‘Ten overstaan van schepenen te Escharen, verklaren op 22 februari 1538 Lucas Robben en Beell echtelieden, aan Maes Romme en Jan Lucas, kapelmeesters op Hall, ten behoeve van het altaar aldaar, opgedragen te hebben een op 22 februari telke jare te betalen rente van 2 malder(mud) rogge’.


No. 14: volgens het kadaster uit 1932: Sectie F, nummer 50.


Locatie.

Uit spaarzame bronnen komen we toch te weten waar deze kapel gestaan heeft: Coenen schrijft in 1577 over de ligging: ‘tussen de beek en de Mollerse goederen (Groote en Kleine Mulder)’.

In een akte over verkoop van grond aan de Kartuizers in 1607 staat: ‘tussen de hoeve des Convents (De Bus) en de hoeve Jegers en in de lengte van de beek (Hooge Raam) en de kapel. Verder loopt er een weg (Busweg) tussen de kapel en de gemeente en daar komt een andere weg richting de heide op uit (Liefkenshoekschestraat)’.

 

Tijdens belegeringen van Grave heeft ook het gebied Hall te maken gehad met vele strooppartijen. Pachten konden niet betaald worden omdat het gebied door plunderingen verwoest was. Zo ook in 1602 als Grave in Spaanse handen is en Prins Maurits de opdracht krijgt om het voor de Staten-Generaal te heroveren. Toentertijd is hiervoor een circumvalatielinie aangelegd met een kwartier (legerkamp) aan de Busweg. Over deze locatie schrijft A.van Duyk, hoofd van de Raad van State: ‘Tusschen Esseren ende Velp aende duynen ende ’t Capelleken’.


In 1934 verscheen in de Graafsche Courant een artikelreeks over de geschiedenis van de Kapucijnen in Velp. Hieronder een stukje tekst over het jaar 1648 waarin het openbaar belijden van de Rooms-katholieke godsdienst verboden werd.: 

 


1672

Aantekening uit het visitatierapport van 1672.

 

Een herinnering aan het bestaan van de kapel lezen we ook in een visitatierapport geschreven namens de deken van de kerk in het jaar 1672. Escharen en Grave waren toen kortstondig in Franse en dus weer katholieke handen. Ze noteren bij 'Appendices': Adhuc fuit Sacellum in Hal sed funditus dirutum; sunt tamen circiter duo jugera terrae quae possidet Princeps Arausionem suum'. Oftewel: 'Er is nog een kapel op Hal geweest maar die is tot de grond toe verwoest; er zijn echter circa twee morgen land die in het bezit zijn van de prins van Oranje'.

Ook genoemde Pater Rosarius gaat uit van het jaartal 1672. Tijdens de belegering van Grave zou de kapel onherstelbaar verwoest zijn.

 

In het archief van de Kruisheren in St. Agatha vinden we bovenstaand rekest. Hieruit blijkt weer dat ook de bewoners op Hall regelmatig met oorlogsgeweld te maken hadden gehad. Men vraagt in 1679 kwijtschelding van belastingpenningen vanwege oorlogsschade en slechte oogsten.


Toponiem 'Pellenkamp'.

Graafsche Courant 1920.

Een laatste bewijs over het bestaan van de kapel is de toponiem 'Pellenkamp' een verbastering van de naam 'kapellenkamp'. Veldnamen die al eeuwen meegaan berusten bijna altijd op waarheid. Buurtbewoners hebben deze naam uit overlevering dan ook van hun ouders meegekregen. Anna van der Burgt, in 1928 geboren aan de Liefkenshoekschestraat 2, weet zich te herinneren dat haar als kind al verteld werd dat er een kapel op perceel F 50 gestaan heeft. Het zou daarom in de volksmond Pellenkamp worden genoemd. Volgens haar zijn er bij bewerking van het bouwland De Pellenkamp, wel degelijk ooit in het verleden resten puin gevonden. Deze zouden achteraan op het perceel richting boerderij De Kleine Mulder uit de grond gekomen zijn.

 


In het jaar 1613 komt het perceel Pellenkamp van Mariënweerd het bezit van Prins Maurits. Een Rentmeester beheert de goederen onder het bestuur 'Nassau Domeinraad'. In de Franse Tijd van 1795 tot 1816 werd deze domeinraad op non-actief gesteld. Echter toen Koning Willem I weer aan de macht kwam kreeg hij de goederen in 1822 weer in handen. In 1856 droeg hij zijn goederen over aan het Rijk. De inkomsten bleven echter aan de koning toevallen. Rentmeesters bleven het contact onderhouden met de pachters.

Ten tijde van de eerste kadastrale kaart gemeente Escharen uit 1832 staat het land te boek als: Sectie F nr. 50, bouwland groot 1.88.50 bunder.

Het perceel 'De Pellenkamp' is altijd in pacht geweest bij de bewoners van de boerderij aan de Liefkenshoekschestraat 6. Familie van Boekel bewerkt dit bouwland dus al jarenlang.

 

Bedankbrief en statiefoto die Familie Van Boekel in 1973 van Koningin Juliana ontving.

 

Bij wet van 22 november 1972 gingen de inkomsten van deze Kroondomeinen niet meer naar de Koningin, maar naar het ministerie van Financiën oftewel de Domeinen en waren alle banden met het koningshuis verbroken. Fam. van Boekel kreeg in 1973 een persoonlijke bedankbrief met een statiefoto van Koningin Juliana voor de zeer lange verbintenis die ze als pachter met de kroon gehad hadden.

Eric van Boekel pacht en bewerkt de 'Pellenkamp' nog steeds en deze is tegenwoordig in eigendom van het Ministerie: Rijks Vastgoedbedrijf.


Ligging 'Pellenkamp' 2018.